Veel ouders melden ons dat hun kinderen met FAS/D moeite hebben met het vertellen van de waarheid. Liegen ze opzettelijk? Fantaseren ze omdat ze ook eens iets interessants willen zeggen? Of bedenken ze iets dat ze daarna zelf gaan geloven? Zijn ze het vergeten en verzinnen ze daarom zelf maar iets? Vaak overzien ze de consequenties van het liegen niet en zoeken ze een snelle uitweg uit een lastige situatie. Het is zaak om steeds uit te zoeken wat de achtergrond van het “liegen” is.
- Stel niet de vraag: Wie heeft dat gedaan? Probeer een neutrale vraag te stellen: Ik zie dat het glas is gevallen. Ga je me even helpen met het opruimen van de scherven?
- Probeer je eigen frustratie of boosheid niet te laten merken als je denkt dat het kind liegt. Het zal reageren op jouw emotie in plaats van na te denken over de situatie.
- Vaak doe je als ouder een beroep op het geweten van het kind. Pappa wordt daar verdrietig van. Of: Nu wil je vriendinnetje niet meer met je spelen. Dit werkt vaak niet. Een neutrale reactie met uitleg van de situatie helpt beter. Pappa vindt het niet goed dat je de auto hebt vies gemaakt. We gaan hem samen schoonmaken. En: Je vriendinnetje wil ook graag even met je lego spelen. We gaan samen aan haar vertellen dat dat mag, maar dat ze niets mee naar huis mag nemen, want het is jouw lego.
- Een kind met FAS/D heeft vaak moeite met fictie of feiten. In tekenfilms gebeuren vaak dingen die in het echte leven niet zouden kunnen gebeuren. (Iemand valt uit een flat, en loopt vervolgens gewoon weer verder) Ook sprookjes zijn vaak gruwelijk en vol fictieve gebeurtenissen. Dit kan verwarrend werken voor jonge kinderen met FAS/D. Wat is waarheid? Is dat een leugen? Of is het iets dat verzonnen is? Mag ik zelf ook iets verzinnen?