Hij is onrustig, erg onrustig. ’s Morgens begint het al vroeg: Mam: wat gaan we doen?
Het is zaterdag, dus geen school, de dag ligt open voor ons. Ik vertel: We gaan eerst eten en aankleden. En dan, en dan, mam? Daarna vertel ik het wel verder. Daar neemt hij geen genoegen mee. Hij wil nu NNUU!! Weten wat er gaat gebeuren. Ik leid hem af: Wat wil je op je boterham? Hij laat zich niet afleiden. NNUU!! Ik zet hem een boterham voor. Die is natuurlijk in stukjes gesneden, terwijl hij nu juist vandaag het dubbel wilde. Hij gooit het door de kamer. Ik doe mijn best niet t e reageren. Ik pak de boterham en leg het terug op het bord. We maken samen een dagschema. OK: dus eerst eten, dan aankleden en dan in de tuin spelen. Daarna naar de speeltuin en nog even fietsen voor het middageten. Dat wordt het. Hij eet, schrokt alles naar binnen. AANKLEDEN!!!! Schreeuwt hij. Ik laat mijn kopje thee maar even staan. Aankleden is nu belangrijker. Door de haast krijgt hij niets aan. Sokken mislukken, z’n onderbroek wil niet, ik help. Tandenpoetsen, zeg ik. Foutje, dit stond niet op het schema. Maar toch moet het!! Boos!! Hij rent naar buiten, jas vergeten, ach het is niet erg koud. Ik drink mijn kopje thee en probeer een bladzijde uit de zaterdag krant te lezen. Na twee minuten wil hij weg, naar de speeltuin. Nee, eerst in de tuin spelen! NNEEE!!!!. Ja, zeg ik en ik neem een slokje thee. Hij rukt aan het tuinhek, wil vertrekken. Zuchtend doe ik de krant dicht. Ik pak de timer en loop naar hem toe. Kijk zolang ga je in de tuin spelen, zie je wel?! NNEE!!, veel te lang. Maar toch. Hij legt zich er nu bij neer en gaat even spelen. Ik probeer nog een paar bladzijdes. Iets vroeger dan de bedoeling is gaan we dan toch maar naar de speeltuin. We zijn er net als hij weer weg wil. We gaan toch nog fietsen? Ja, maar we gaan eerst in de speeltuin spelen. Ik wil weg, naar huis. Zucht, de timer ligt thuis. Ik ben resoluut: We blijven hier! Ik blijf rustig bij hem en moedig hem aan. Het lukt hem niet te gaan spelen, hij loopt wat rond, hopt van het ene naar het andere speeltoestel. Hij schreeuwt , wil naar huis. Ik probeer het te rekken, maar hij heeft een truc uit de trukendoos gehaald. Ik moet plassen!!, Tja, daar kan ik niet tegenop. We gaan naar huis om te plassen. Hij gaat nog even in de tuin spelen, maar we moeten FIETSEN!!!! De jassen aan en we gaan fietsen. We maken er een lange tocht van. De dag is nog lang, vol met onrust……